Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

8.472 resultaten

Rechtspraak

PS 2025-0231

In december 2019/januari 2020 is een medische fout gemaakt waardoor (mogelijk) een patiënt in het ziekenhuis is overleden. Het ziekenhuis heeft aansprakelijkheid erkend en heeft aan de drie kinderen van de patiënt en de moeder van een van de kinderen een schadevergoeding betaald. De belangenbehartiger vordert van het ziekenhuis vergoeding voor de verleende rechtshulp. Deze vordering is toegewezen in een verstekvonnis. Het ziekenhuis komt daar nu tegen in verzet. De kantonrechter overweegt dat de kosten die belangenbehartiger vordert de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 BW moeten doorstaan. Volgens de kantonrechter is het redelijk dat de cliënten van de belangenbehartiger zijn rechtshulp hebben ingeroepen. De kosten die de belangenbehartiger in rekening brengt zijn echter niet redelijk. Zonder nadere toelichting begrijpt de kantonrechter niet waarom aan de zaken van kinderen 2 en 3 meer tijd besteed had moeten worden dan het bedrag per kind dat het ziekenhuis al betaald heeft. Het kan zo zijn dat deze specifieke cliënten de belangenbehartiger veel meer tijd hebben gekost, en de belangenbehartiger specificeert die tijd weliswaar ook, maar als naar de specificaties gekeken wordt rijst de vraag waar die telefoongesprekken en die correspondentie dan allemaal over gingen. De kantonrechter ziet niet in waarom het overlijden van de vader, een treurige aangelegenheid, een rol moet spelen bij de dubbele redelijkheidtoets.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 18-04-2025

Rechtspraak

PS 2025-0230

In 2001 is een juriste betrokken geraakt bij een verkeersongeval. De WAM-verzekeraar van de bij het ongeval betrokken vrachtauto heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend. Volgens de vrouw ervaart zij sinds en door het ongeval diverse langdurige lichamelijke, cognitieve en psychische klachten. Ze stelt dat er sprake is van post-whiplashsyndroom. In verband met haar klachten heeft zij diverse artsen en behandelaars bezocht. Door de klachten is zij volledig en blijvend beperkt geraakt in haar arbeidsmogelijkheden en lijdt zij verlies aan verdienvermogen. Daarnaast zou sprake zijn van schade wegens huishoudelijke hulpbehoefte, verlies aan zelfwerkzaamheid, medische kosten en reiskosten. Ook zou er sprake zijn van immateriële schade, gelet op het grote verlies aan levenskwaliteit dat het ongeval voor haar tot gevolg heeft gehad. De vrouw stelt dat de WAM-verzekeraar gehouden is deze schadeposten te vergoeden. De WAM-verzekeraar stelt dat er geen sprake is van ongevalsgerelateerde klachten en beperkingen. Er zou sprake zijn van relevante (deels pre-existente) problematiek die als alternatieve oorzaak van de klachten kan worden gezien. De rechtbank overweegt dat nu, 24 jaar nadat het ongeval heeft plaatsgevonden, er nog geen gezamenlijke medische expertises zijn verricht of gezamenlijk deskundigen zijn ingeschakeld. De rechtbank acht een onafhankelijk medisch oordeel noodzakelijk om het ongevalsgerelateerde letsel te kunnen vaststellen. Verder kan een deskundigenonderzoek meer inzicht geven in de situatie vóór en na het ongeval en in de rol van niet-ongevalsgerelateerde factoren. De rechtbank beveelt een deskundigenonderzoek, verricht door een neuroloog. Eventueel kan nog een neuropsycholoog worden ingeschakeld, maar dat laat de rechtbank over aan de beoordeling van de neuroloog. Er wordt geen gebruik gemaakt van de Tromp/Elemans-vraagstelling, de rechtbank acht de NVN-vraagstelling leidend.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 02-04-2025

Rechtspraak

PS 2025-0229

In 2005 is een man een ongeval overkomen in Zweden. Partijen hebben al bijna tien jaar een geschil over de medische en financiële gevolgen van dit ongeval. Zij hebben al meerdere juridische procedures met elkaar gevolgd en er hebben drie medische expertises plaatsgevonden. De man verzoekt nu, nadat de verzekeraar een bodemprocedure is gestart, bij incidentele conclusie van antwoord een drietal voorlopige deskundigenonderzoeken: door een verzekeringsarts, een arbeidsdeskundige en een bedrijfseconoom, en hij verzoekt een voorlopige voorziening te gelasten voor de duur van het geding. Volgens hem kan de omvang van de schade in de bodemprocedure niet beoordeeld worden voordat er meer deskundigen zijn benoemd. De wederpartij heeft het verzoek gemotiveerd betwist. De rechtbank oordeelt dat er voor het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek op dit moment onvoldoende aanleiding is. De verlangde voorlopige deskundigenberichten komen pas in beeld als vaststaat dat er sprake is van ongevalsgerelateerde klachten. Verder is het de rechtbank niet duidelijk hoe het debat zich in de bodemprocedure zich zal ontvouwen, waardoor zij nog niet kan beoordelen of, en zo ja welke, deskundigenonderzoeken noodzakelijk zijn en zouden kunnen bijdragen aan het debat tussen partijen. Een deskundigenbericht is ook mogelijk later in de procedure, zonder een aanmerkelijk risico dat bewijs verloren zou gaan. De rechtbank weegt hier ook proceseconomische redenen mee. De provisionele vordering van de man wordt tevens afgewezen. De man heeft nog geen reconventionele vordering ingediend zodat van een vordering nog geen sprake is. De enkele aankondiging via een incidentele conclusie is daarvoor onvoldoende.
Rechtbank Overijssel (Locatie Almelo), 16-04-2025

Rechtspraak

PS 2025-0228

Strafrecht. De verdachte heeft het slachtoffer meerdere malen met een scherpachtig voorwerp gestoken. Het slachtoffer is een uur later overleden aan de gevolgen van het steekletsel. De weduwe, zoon en dochter van het slachtoffer dienen (onder meer) vorderingen in tot vergoeding van gederfd levensonderhoud. Zij onderbouwen dit met een rekenrapport van rekenkundig adviesbureau Laumen. Bij de berekening is gebruikgemaakt van standaardbedragen van het NIBUD en is steeds uitgegaan van minimumbedragen. Volgens het hof is de verdachte voldoende gelegenheid geweest verweer te voeren. De enkele stelling dat de vordering te complex en omvangrijk is zodat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafproces oplevert is in deze zaak onvoldoende. Het hof wijst de vorderingen tot vergoeding van gederfd levensonderhoud geheel toe. Aan de echtgenote en de zoon wordt een bedrag van € 30.000 aan schokschade (immaterieel) toegewezen omdat zij hebben gezien hoe het slachtoffer er kort nadat hij gestoken was aan toe was en overleed. Bij beiden is daarnaast sprake van geestelijk letsel. Aan de zus wordt een immateriële schadevergoeding van € 10.000 toegewezen omdat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat in zijn algemeenheid geldt dat het wegvallen van een vaderfiguur gevolgen kan hebben voor de ontwikkeling en het zelfvertrouwen van een kind. Deze schade dient te worden onderscheiden van de immateriële schade die de dochter heeft geleden door het verdriet van overlijden van haar vader. Het hof begroot de schade naar billijkheid op een bedrag van € 10.000.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 16-04-2025

Rechtspraak

PS 2025-0224

Strafrecht. De verdachte heeft het slachtoffer met een vuurwapen een kogel door zijn hoofd geschoten, waardoor het slachtoffer is komen te overlijden. De moeder van het slachtoffer vordert een bedrag aan € 40.000 aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade en immateriële schade. Het hof kent de affectieschade op basis van het Besluit vergoeding affectieschade toe. Daarbij stelt het hof vast dat er sprake is geweest van een emotionele schok vanwege een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. Zo heeft zij niet alleen de plaats van het incident gezien, vlak nadat haar zoon daar was neergeschoten, maar kort daarna in het ziekenhuis ook haar gewonde zoon getroffen die dusdanig hersenletsel had opgelopen dat hij voor de moeder op dat moment al overleden oogde. Dit heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een bij haar vastgestelde posttraumatische stressstoornis, depressieve stoornis en angst- en paniekklachten. Op basis hiervan is het hof van oordeel dat de moeder ‘op andere wijze in haar persoon is aangetast’ als bedoeld in artikel 6:106 onder b BW en in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële shockschade. Het hof acht een bedrag van € 10.000 aan schokschade billijk. De broer van het slachtoffer vordert een bedrag aan € 37.500 aan immateriële schade, ook bestaande uit affectieschade en immateriële shockschade. Het hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak sprake is van een nauwe persoonlijke relatie. Het slachtoffer en zijn broer woonden tot korte tijd voor het incident samen in gezinsverband en ook daarna zagen zij elkaar dagelijks. Bovendien vervulde het slachtoffer, als oudere broer, al vanaf jongs af aan een vaderrol voor het slachtoffer nu hun eigen vader op jonge leeftijd is overleden. Dit alles maakt dat naar het oordeel van het hof sprake is van een uitzonderingssituatie waardoor de broer recht heeft op vergoeding van affectieschade. Het hof acht een bedrag van € 17.500 billijk. Volgens het hof is er bij de broer ook sprake geweest van een hevige emotionele shock vanwege een directe confrontatie. Er is volgens het hof sprake van een objectiveerbaar geestelijk letsel. Deze klachten zijn eerst ontwikkeld na de dood van de vader van de broer, maar deze klachten zijn na de dood van zijn broer verergerd. Dit betekent dat niet kan worden geconcludeerd dat het volledige bij de broer vastgestelde geestelijk letsel het gevolg is geweest van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. Wel is het hof van oordeel dat vastgesteld kan worden dat in ieder geval een deel, te weten de helft, van het geestelijk letsel wel degelijk rechtstreeks het gevolg is geweest van dit handelen zodat de broer ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast’ als bedoeld in artikel 6:106 onder b BW. Het hof acht een bedrag aan € 5.000 billijk.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 11-04-2025