Strafrecht. Veroordeling voor wederrechtelijke vrijheidsberoving en doodslag. De verdachte en zijn medeverdachte hebben, nadat het slachtoffer in de auto van de medeverdachte is beland, verhinderd dat hij de auto zou verlaten en hem gedwongen om mee te rijden. Het slachtoffer is op enig moment uit de auto gevlucht. De verdachte is met een vuurwapen achter hem aangerend en heeft hem in zijn rug geschoten, ten gevolge waarvan het slachtoffer is komen te overlijden. De vrouw van het slachtoffer is niet aanwezig geweest bij het schietincident zelf en is ook niet rechtstreeks geconfronteerd met de omstandigheden waaronder dat incident heeft plaatsgevonden. Zij is echter wel direct geconfronteerd met de ernstige gevolgen daarvan. De vrouw heeft namelijk haar echtgenoot bezocht op de intensive care nadat hij geopereerd was. Hierdoor is bij haar een hevige emotionele schok teweeggebracht. Zij is gediagnostiseerd met PTSS en ondergaat hiervoor een behandeling. Gelet daarop oordeelt het hof dat de vrouw aanspraak kan maken op een immateriële schadevergoeding van € 25.000 (shockschade). De broer van het slachtoffer vordert vergoeding van kosten van lijkbezorging, maar omdat het hof op basis van de overgelegde stukken niet kan vaststellen te wiens laste deze kosten zijn gekomen, noch in hoeverre het daadwerkelijk om kosten van lijkbezorging gaat, wordt de broer in deze vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 20-07-2020