Naar boven ↑

Annotatie

mr. M.C.O. van Gerven
3 februari 2020

Rechtspraak

werkneemster/Achmea Schadeverzekeringen N.V. c.s.
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 1 augustus 2018
ECLI:NL:RBNHO:2018:7395

Val in trappenhuis gehuurde bedrijfsruimte: een zorgplicht van de werkgever?

Een werkneemster van Robidus komt ten val in een trappenhuis tussen de 16e en 17e verdieping van het kantoorpand Saen Tower in Zaandam. Deze twee verdiepingen werden gehuurd door werkgever Robidus. De werkneemster was onderweg naar een overleg met haar collega’s, maar is uitgegleden en van de trap naar beneden gevallen. Zij is met haar hoofd tegen een betonnen muur geslagen en heeft hierdoor ernstig hersenletsel opgelopen. De werkneemster stelt haar werkgever Robidus op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk voor dit ongeval, maar de aansprakelijkheid wordt door verzekeraar Achmea afgewezen omdat er geen bijzondere zorgplicht van werkgever Robidus zou bestaan ten aanzien van het trappenhuis en er dus geen zorgplicht door haar zou zijn geschonden. De kantonrechter beantwoordt de vraag of de zorgplicht van artikel 7:658 lid 1 BW zich uitstrekt tot de trap en het trappenhuis in het kantoorpand bevestigend.

Hieronder bespreek ik het oordeel van de kantonrechter in het licht van de relevante rechtspraak. Vervolgens bespreek ik in hoeverre het voor de aansprakelijkheid relevant is of een bedrijfsruimte wordt gehuurd of in eigendom is van de werkgever. Tot slot rond ik af met de betekenis van onduidelijkheid omtrent de toedracht van het ongeval in deze kwestie.

1. Ruime betekenis werkplek

De kantonrechter meent dat de zorgplicht van Robidus ook ziet op de trap en het trappenhuis, omdat Robidus het trappenhuis voor haar personeel toegankelijk heeft gemaakt door een druppel (sleutelsysteem) beschikbaar te stellen. De kantonrechter maakt hieruit op dat de werknemers met instemming van Robidus gebruik konden maken van de trap. Van deze trap werd ook daadwerkelijk veel gebruikgemaakt door de werknemers. Het argument dat traplopen een alledaagse gebeurtenis is, maakt dit oordeel volgens de kantonrechter niet anders. Er is dan ook sprake van schade in de uitoefening van de werkzaamheden, waarvoor Robidus als werkgever op grond van artikel 7:658 lid 2 BW in beginsel aansprakelijk is jegens de werkneemster.

De kantonrechter heeft met deze uitspraak, geheel in lijn met de bestaande rechtspraak, een ruime betekenis gegeven aan het criterium ‘in de uitoefening van zijn werkzaamheden’ van artikel 7:658 lid 2 BW. Zo blijkt uit het Maatzorg-arrest dat in de eerste plaats aansluiting moet worden gezocht bij het ruim omschreven begrip ‘arbeidsplaats’ uit artikel 1 lid 3 aanhef en onder g Arbeidsomstandighedenwet (HR 12 december 2008, NJ 2009/332). Iedere plaats die in verband met het verrichten van arbeid wordt of pleegt te worden gebruikt, wordt als werkplek beschouwd. Het trappenhuis waarin de werkneemster zich bevond werd in verband met de door haar te verrichten arbeid gebruikt. Zij was van de 17e naar de 16e verdieping onderweg naar een overleg met haar collega’s. De werkomgeving van de werkneemster bevond zich op beide verdiepingen en hierdoor ook in het trappenhuis, omdat zij zich hiermee tussen de afdelingen kon verplaatsen. Robidus stond ook toe dat hiervan gebruik werd gemaakt, omdat zij aan de werkneemster een druppel beschikbaar had gesteld waarmee toegang tot het trappenhuis werd verleend. Het trappenhuis en de trap maken dan ook onderdeel uit van de werkplek, redenen waarom de kantonrechter mijns inziens terecht oordeelt dat sprake is van schade in de uitoefening van de werkzaamheden.

Toch is deze uitspraak niet zo vanzelfsprekend, omdat in het arrest van het Hof Amsterdam van 26 augustus 2014 (VR 2015/83) werd geoordeeld dat de parkeergarage onder het bedrijfspand niet tot de werkplek behoort, waardoor geen aansprakelijkheid van de werkgever werd aangenomen. De parkeergarage werd door de werkgever gehuurd en was – net als de trap en het trappenhuis in de onderhavige kwestie – toegankelijk voor het personeel van meerdere bedrijven die in het bedrijfspand gevestigd waren. Het verschil met de situatie in de onderhavige uitspraak is dat de schade was ontstaan bij het stallen van de motor in de parkeergarage. Dit was dus voordat met de werkzaamheden werd begonnen en die activiteit heeft in zoverre te gelden als woon-werkverkeer. De werkneemster van Robidus was al wel begonnen met haar werkzaamheden. Zij was immers binnen de werkomgeving van Robidus (van de 17e naar de 16e verdieping) onderweg naar een overleg met haar collega’s.

2. Maakt het huren van een bedrijfsruimte verschil?

Uit het arrest van het Hof Amsterdam en de onderhavige uitspraak kan worden afgeleid dat het feit dat een ruimte door een werkgever wordt gehuurd, niet afdoet aan het oordeel dat sprake is van schade in de uitoefening van de werkzaamheden in de zin van artikel 7:658 lid 2 BW. Een werkgever draagt een zorgplicht zodra sprake is van een uitoefening van werkzaamheden.

Of de werkgever haar zorgplicht heeft geschonden, is een volgende vraag. In de onderhavige kwestie wordt niet de vraag beantwoord of Robidus haar zorgplicht heeft geschonden. Een werkgever draagt mijns inziens niet een minder zware zorgplicht over een gehuurde werkplek dan wanneer deze werkplek in haar eigendom zou zijn. De verhuurder draagt de verplichting het gehuurde goed te onderhouden, maar de werkgever blijft (ondanks dat zij huurder is) verplicht het uit artikel 7:658 lid 1 BW voortvloeiende hoge veiligheidsniveau te waarborgen (HR 11 april 2008, NJ 2008/465). Een werkgever kan zich in het kader van haar zorgplicht er niet achter verschuilen dat de verhuurder onvoldoende onderhoud heeft verricht aan het gehuurde. Dit volgt ook uit het arrest van het Hof ’s-Gravenhage van 25 september 2012 (JA 2012/219), waarin het hof oordeelde dat de werkgever haar zorgplicht heeft geschonden door onvoldoende onderhoud te verrichten aan het terrein voor het bedrijfspand dat zij huurde. Volgens het hof is minder van belang dat de verhuurder van het pand de uiteindelijke zeggenschap over dat terrein draagt. Uit dit arrest blijkt ook dat een werkgever een zorgplicht draagt over een verbindingsweg, die inhoudt dat een verbindingsweg op de arbeidsplaats zodanig moet zijn gelegen en ingericht dat zij op eenvoudige wijze, veilig en overeenkomstig de bestemming, door voetgangers kan worden gebruikt (in de zin van artikel 1.1 lid 1 onder b in verbinding met artikel 3.14 Arbeidsomstandighedenbesluit). Het trappenhuis in de onderhavige kwestie betreft ook een verbindingsweg tussen twee verdiepingen, waardoor Robidus als werkgever verplicht is om ervoor te zorgen dat de werkneemster de trap op eenvoudige wijze, veilig en overeenkomstig de bestemming kan gebruiken.

Tot slot merkt de kantonrechter op dat de werkneemster de exacte toedracht van het ongeval niet hoeft te stellen, maar dat in het kader van de zorgplicht van belang is dat in de processtukken er nog van wordt uitgegaan dat de werkneemster op de trap is uitgegleden, terwijl zij ter zitting heeft verklaard op het bordes te zijn uitgegleden. De toedracht van het ongeval zal wel relevant zijn voor de beoordeling van de zorgplicht, maar onzekerheid ten aanzien van de toedracht van het ongeval komt uiteindelijk voor risico van de werkgever (HR 29 juni 2001, NJ 2001/476). Onduidelijkheid over of de werkneemster op de trap of het bordes ten val is gekomen, zal dan ook niets afdoen aan de aansprakelijkheid.

Met deze uitspraak is duidelijk geworden dat Achmea als verzekeraar van Robidus de claim wel had moeten behandelen, nu sprake is van schade in de uitoefening van de werkzaamheden en hierdoor de aansprakelijkheid in beginsel vaststaat. De spreekwoordelijke bal ligt nu bij Achmea om te stellen en te bewijzen dat Robidus haar zorgplicht niet heeft geschonden.