Naar boven ↑

Annotatie

mr. Y. Bosschaart
21 juni 2021

Rechtspraak

Val over rondslingerend rugzakje tijdens verrichten werkzaamheden: huis-tuin-en-keukenongeval?

Annotatie bij rechtbank Zeeland-West-Brabant 24 februari 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1271.

In de annotatie wordt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 februari 2021 besproken, waarin de vraag centraal staat of de werkgever ex artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor een val van een werkneemster over een rugzakje tijdens het verrichten van haar werkzaamheden. De rechtbank oordeelt dat het struikelen over een rondslingerend rugzakje in de gegeven omstandigheden aan te merken is als een ‘huis-tuin-en-keukenongeval’ dat ook in het gewone dagelijkse leven had kunnen plaatsvinden door onoplettendheid en pech, zodat de werkgever de werkneemster voor het struikelgevaar niet behoefde te waarschuwen.

1. Inleiding en feiten

In deze deelgeschilprocedure staat de vraag centraal of de werkgever aansprakelijk is voor een val van een werkneemster over een rondslingerend rugzakje. Voor de beantwoording van die vraag is van belang of sprake is van een algemeen bekend gevaar en/of een huis- tuin-en-keukenongeval, omdat uit eerdere rechtspraak volgt dat in dergelijke gevallen minder snel aansprakelijkheid van de werkgever wordt aangenomen. De relevante feiten zijn als volgt. De Stichting beheert een natuurgebied waar met vloed het water de schorgeulen binnenstroomt. In dit natuurgebied worden vanuit een bezoekerscentrum excursies georganiseerd door de Stichting. De werkneemster is werkzaam bij de Stichting als schoonmaakster, medewerkster bezoekerscentrum en baliemedewerkster. Op 27 juni 2016 is zij tijdens het verrichten van haar werkzaamheden bij het bezoekerscentrum ten val gekomen toen zij heen en weer liep om circa vijftig rugzakken van scholieren, die binnen opgeslagen waren tijdens hun excursie, naar buiten te verplaatsen. Als gevolg van de val heeft zij voetletsel opgelopen. De werkneemster heeft de Stichting aansprakelijk gesteld voor het ongeval en de gevolgen daarvan. Bij brief van 21 december 2016 heeft NN, de aansprakelijkheidsverzekeraar van de Stichting, de aansprakelijkheid afgewezen. In een deelgeschilprocedure vordert de werkneemster een verklaring voor recht dat de Stichting en NN hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door haar als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade. De werkneemster stelt dat de Stichting niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht. De Stichting stelt dat sprake is van een algemeen bekend gevaar dan wel een alledaags risico, zodat de Stichting ten aanzien van dit gevaar niet behoefde te waarschuwen. Ook voert de Stichting aan dat de werkneemster het risico zelf in het leven heeft geroepen en dat van haar in de gegeven omstandigheden extra oplettendheid mocht worden verwacht. Ten slotte meent de Stichting dat sprake is van een incidentele situatie waarin geen extra maatregelen geboden zijn.

2. Zorgplicht van de werkgever

Artikel 7:658 lid 1 BW bepaalt dat de werkgever verplicht is de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Indien vaststaat dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden waarvan hij op de voet van artikel 7:658 BW vergoeding vordert, kan de werkgever zich, op grond van lid 2 van dat artikel, van aansprakelijkheid voor die schade bevrijden door te stellen en indien nodig te bewijzen dat hij de in lid 1 van dat artikel genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer (HR 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8788, NJ 2011/273). De stelplicht en bewijslast van het naleven van die zorgplicht rusten derhalve op de werkgever. De zorgplicht van de werkgever heeft een ruime strekking, waardoor niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever aan die zorgplicht heeft voldaan. Desondanks volgt uit de rechtspraak dat niet beoogd is een absolute waarborg te scheppen voor bescherming tegen gevaar (HR 8 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7423, NJ 2008/93). Wel dient de werkgever die maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Welke maatregelen van de werkgever mogen worden verwacht, is steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

3. Algemeen bekende gevaren en huis-tuin-en-keukenongevallen

Uit de rechtspraak volgt dat minder snel aansprakelijkheid wordt aangenomen voor de schending van de zorgplicht wanneer het ongevallen betreft tijdens min of meer alledaagse activiteiten (S.D. Lindenbergh, Arbeidsongevallen en beroepsziekten (Monografieën Privaatrecht, deel 13), Deventer: Wolters Kluwer 2016/27.4). Illustratief is het arrest Laudy/Fair Play (HR 4 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4090, NJ 2004/175) waarin de vraag centraal stond of een werkgever de zorgplicht had geschonden jegens een werkneemster die tijdens het verrichten van haar werkzaamheden in haar hand sneed bij het smeren van een broodje. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van de rechtbank dat de werkgever de zorgplicht niet had geschonden door niet te waarschuwen voor het nieuwe (of geslepen) broodmes niet onbegrijpelijk is en dat dit oordeel, in aanmerking genomen dat het een feit van algemene bekendheid is dat een mes dat geschikt is om zachte broodpuntjes te snijden zo scherp is dat de gebruiker daarvan het gevaar loopt zich bij dat werk te snijden, geen nadere motivering behoefde dan door de rechtbank is gegeven. Een ander voorbeeld vormt het arrest Peters/Hofkens (HR 12 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF8254, NJ 2004/177, m.nt. G.J.J. Heerma van Voss), waarin de vraag centraal stond of een werkgever aansprakelijk was jegens een werkneemster die tijdens het verwijderen van een koffievlek van de poot van een tafel ten val was gekomen. De Hoge Raad oordeelde dat in de overweging van de rechtbank dat uit de door de werkneemster gestelde toedracht van het ongeval niet valt af te leiden dat zij voor een gevaarlijke wijze van uitvoering van de werkzaamheden heeft gekozen, besloten ligt dat de werkgever wat betreft de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden jegens de werkneemster niet is tekortgeschoten in de op haar krachtens artikel 7:658 lid 1 BW rustende zorgplicht door in zoverre geen instructies te geven, maatregelen te treffen of toezicht te houden en liet het oordeel van de rechtbank in stand. Op deze rechtspraak – in het bijzonder de daaruit af te leiden conclusie dat minder snel aansprakelijkheid van de werkgever voor de schending van zijn zorgplicht wordt aangenomen, wanneer sprake is van algemeen bekende gevaren en/of huis-tuin-en-keukengevaren – is in de literatuur kritisch gereageerd. Zo werpt Van Boom de vraag op sinds wanneer de algemene bekendheid van een gevaar doorslaggevend is voor de zorgplicht van een werkgever (W.H. van Boom, ‘Waarheen leidt de weg … van werknemersschade?’, AV&S 2003/1). Hartlief wijst erop dat bekend is dat juist veel ongevallen plaatsvinden in huis-tuin-en-keukensituaties vanwege de neiging van mensen om onvoorzichtig te zijn en dat de werkgever met die neiging rekening dient te houden (T. Hartlief, ‘Werkgeversaansprakelijkheid ex art. 7:658. Een nieuwe wind in de Kazernestraat’, WPNR 2003/6559, p. 934). Alink stelt dat de stelling dat sprake is van een huis-tuin-en-keukenongeval niet meer is dan de conclusie dat de zorgplicht niet is geschonden, maar dat dit begrip niet als maatstaf kan gelden om tot die conclusie te komen. Ook is de term ‘algemeen bekend gevaar’ volgens Alink niet behulpzaam bij het afbakenen van de zorgplicht van de werkgever, nu de omstandigheid dat sprake is van een algemeen bekend gevaar zowel de werkgever als de werknemer kan worden tegengeworpen (D.E. Alink, ‘Werkgeversaansprakelijkheid ex artikel 7:658 BW. De eigen verantwoordelijkheid van de werknemer: HR 7 december 2007, NJ 2007, 643’, MvV 2008/5). Kolder stelt dat de omstandigheid dat sprake is van een huis-tuin-en-keukenachtig algemeen bekend gevaar niet direct betekent dat de werkgever ten aanzien van dat gevaar geen zorgplicht heeft, met name niet wanneer het handelingen betreft die behoren tot de kern van de werkzaamheden (A. Kolder, ‘Werkgeversaansprakelijkheid: de Hoge Raad weer op koers?’, AV&S 2007/25. Vgl. T. Hartlief, ‘Werkgeversaansprakelijkheid ex art. 7:658. Een nieuwe wind in de Kazernestraat’, WPNR 2003/6559, p. 934, die benadrukt dat wanneer het gaat om de kern van de betrokken werkzaamheden, de werkgever wel degelijk de arboregels in acht moet nemen).

4. Het oordeel van de rechtbank Zeeland-West-Brabant

De rechtbank oordeelt dat het struikelen over een rondslingerend rugzakje in de gegeven omstandigheden aan te merken is als een huis-tuin-en-keukenongeval, dat in het gewone dagelijkse leven kan plaatsvinden door een combinatie van onoplettendheid en pech en dat de eigen afwegingen die de werkneemster heeft gemaakt bij het ontstaan van het ongeval een rol hebben gespeeld (r.o. 4.3). Bij dat oordeel heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat begrijpelijk is dat de werkneemster zich verantwoordelijk voelde voor het naar buiten dragen van de rugzakjes, dit geen risicovolle bezigheid is, struikelen een algemeen bekend gevaar is en van de werkneemster enige oplettendheid mag worden verwacht om de verwezenlijking van dat gevaar te voorkomen. Ook heeft de rechtbank meegewogen dat de werkneemster met drie rugzakjes in iedere hand naar buiten liep en zich haastte, terwijl de werkgever haar daartoe niet had aangespoord. De rechtbank concludeert dat de Stichting niet is tekortgeschoten in de naleving van de op haar rustende zorgplicht en derhalve niet aansprakelijk is voor de door de werkneemster als gevolg van het ongeval geleden schade (r.o. 4.4).

Mijns inziens zit de crux vooral in de vraag wat men in het kader van werkgeversaansprakelijkheid verstaat onder algemeen bekende gevaren en huis-tuin-en-keukengevaren. In zijn conclusie voor het arrest Oost/Brands (HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO8171, NJ 2005/260) stelt Spier dat uit het arrest Laudy/Fair Play kan worden afgeleid dat geen waarschuwing nodig is voor algemeen bekende gevaren. Daaronder dient volgens Spier te worden verstaan ‘gevaren die in niets afwijken van die waarmee men in het leven van alledag met regelmaat wordt geconfronteerd’. Dat uitgangspunt acht ik juist en in overeenstemming met de ruime zorgplicht die rust op een werkgever. In de onderhavige zaak is mijns inziens geen sprake van een gevaar dat in niets afwijkt van de gevaren waarmee men in het dagelijks leven wordt geconfronteerd. Weliswaar vormt het struikelen als zodanig een alledaags gevaar, maar dat geldt niet voor het struikelen over een rondslingerende rugzak tijdens het naar buiten dragen van een grote hoeveelheid rugzakken. Juist die omstandigheden van het geval zijn van belang voor het beantwoorden van de vraag of de werkgever aansprakelijk is voor de schending van zijn zorgplicht. Niet wenselijk zou zijn dat de werkgever voor struikelen nimmer aansprakelijk kan zijn, omdat altijd een gevaar op struikelen bestaat en dit gevaar algemeen bekend is. Naar mijn mening heeft de werkgever in casu dan ook wel degelijk de zorgplicht geschonden. De omstandigheid dat de werkneemster zelf de keuze heeft gemaakt meerdere rugzakken tegelijk te tillen of dat sprake was van onoplettendheid, maakt dit niet anders. Ik ben van mening dat die omstandigheden zouden moeten worden meegewogen in het kader van eigen schuld, maar niet zouden moeten afdoen aan de aansprakelijkheid van de werkgever (zie hierover ook: A. Kolder, ‘Werkgeversaansprakelijkheid: de Hoge Raad weer op koers?’, AV&S 2007/25; D.E. Alink, ‘Werkgeversaansprakelijkheid ex artikel 7:658 BW. De eigen verantwoordelijkheid van de werknemer: HR 7 december 2007, NJ 2007, 643’, MvV 2008/5). Kolder wijst er mijns inziens terecht op dat het meewegen van omstandigheden aan de zijde van de werknemer bij de vaststelling van eigen schuld meer in overeenstemming is met de tekst en systematiek van artikel 7:658 BW, nu dit artikel meebrengt dat de werknemer enkel geen aanspraak kan maken op schadevergoeding wanneer sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. Concluderend ben ik van mening dat de werkgever wel degelijk aansprakelijk is voor de schending van zijn zorgplicht en dat de rechtbank de omstandigheden dat de werkneemster gehaast was, meerdere rugzakjes tegelijk droeg en onoplettend was, niet had moeten meewegen bij de vaststelling van de aansprakelijkheid van de werkgever, maar in het kader van eigen schuld van de werkneemster.