Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

8.463 resultaten

Rechtspraak

PS 2025-0549

Een vrouw is in 2021 door haar partner om het leven gebracht. De partner heeft tijdens zijn detentie (voorlopige hechtenis) een einde aan zijn leven gemaakt. De ouders van de vrouw houden de Staat hiervoor verantwoordelijk. Omdat het openbaar ministerie de man niet meer strafrechtelijk heeft kunnen vervolgen, hebben de ouders zich niet als benadeelde partij kunnen voegen in de strafzaak tegen hem en hebben zij hun schade (shockschade, affectieschade en overlijdensschade) niet binnen het strafproces kunnen verhalen. Zij spreken daarom nu de Staat aan. De Staat voert verweer. Volgens de Staat strekt de norm die volgens de ouders zou zijn geschonden (de zorgplicht jegens een gedetineerde) niet tot bescherming tegen de schade die de ouders hebben geleden. Ten tweede is er volgens de Staat geen sprake van een causaal verband tussen de aan de Staat verweten gedraging en de door de ouders gestelde schade. Tot slot stelt de Staat zich op het standpunt dat hij niet tekortgeschoten is in de zorg voor de verdachte. De rechtbank overweegt dat de zorgplicht van de Staat jegens gedetineerden zich niet uitstrekt tot bescherming van de belangen van derden tegen het verlies van de mogelijkheid om in de strafzaak van een gedetineerde schadevergoeding te vorderen. Zij overweegt hiertoe dat de zorgplicht van de Staat jegens gedetineerden en de plicht van de Staat om een opgelegde detentie daadwerkelijk uit te voeren twee verschillende van elkaar te onderscheiden normen zijn met ieder een eigen doel en strekking. Dat de tenuitvoerlegging van een voorlopige hechtenis (onder meer) tot doel heeft te waarborgen dat er een strafproces plaatsvindt waarin ook slachtoffers en nabestaanden van die slachtoffers zich kunnen voegen, maakt niet dat de zorg voor gedetineerden binnen die voorlopige hechtenis ook dat doel heeft. Laatstgenoemde zorgplicht ziet op bescherming van het leven en de gezondheid van de gedetineerde. Daarmee staat het bepaalde in artikel 6:163 BW in de weg aan toewijzing van de vorderingen van de ouders van het slachtoffer.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 08-10-2025

Rechtspraak

PS 2025-0548

Een onverzekerde scooter heeft in 2024 een aanrijding veroorzaakt, waarbij het slachtoffer schade leed. Stichting Waarborgfonds Motorverkeer heeft daarom de schade vergoed. Het Waarborgfonds heeft vervolgens de bestuurder van de scooter aansprakelijk gesteld voor de schade, maar hij heeft het schadebedrag niet aan haar betaald. Het Waarborgfonds eist daarom nu dat de bestuurder de schade alsnog aan haar betaalt, vermeerderd met wettelijke rente. De bestuurder erkent dat de scooter van hem was en niet verzekerd was. Hij voert aan dat de scooter in de schuur stond en dat hij niet van plan was deze op de openbare weg te gebruiken. Volgens hem heeft zijn neef zonder toestemming de scooter gebruikt en het ongeval veroorzaakt. Ondanks meerdere pogingen is het de bestuurder niet gelukt om contact te krijgen met het Waarborgfonds. Na het incident heeft hij een verzekering voor een ander voertuig afgesloten, maar hij moet nu een hogere premie betalen vanwege het voorval. De bestuurder stelt schade te hebben geleden door de handelwijze van het Waarborgfonds. De kantonrechter komt tot het oordeel dat de vordering wordt toegewezen. Dat de neef de bestuurder zou zijn geweest en de scooter zonder zijn medeweten heeft gebruikt, maakt niet uit. Het verhaalsrecht van het Waarborgfonds op de kentekenhouder (art. 27 lid 1 sub b WAM) is namelijk een zelfstandig en direct recht. Wie de bestuurder was en of deze toestemming had, is voor de vordering op de bestuurder als onverzekerde kentekenhouder niet van belang. De enige uitzondering zou diefstal zijn (art. 3 WAM), maar de bestuurder stelt niet dat er sprake was van diefstal en levert hier ook geen enkel bewijs voor (zoals een aangifte). Verder overweegt de kantonrechter dat de stelling dat de bestuurder schade leidt door de melding van het Waarborgfonds geen tegenvordering is. De bestuurder heeft in zijn conclusie van antwoord enkel gesteld dat hij schade lijdt doordat zijn verzekeringspremie is verhoogd, maar hij heeft geen concrete vordering ingesteld en bijvoorbeeld ook geen concreet schadebedrag genoemd. Daarmee voldoet zijn uitlating niet aan de vereisten voor een eis in reconventie als bedoeld in artikel 136 Rv.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 17-10-2025

Rechtspraak

PS 2025-0545

Strafrecht. Zedenzaak. Vader wordt tot vijf jaar gevangenisstraf veroordeeld voor het seksueel misbruiken en het mishandelen van zijn dochter. De dochter heeft als gevolg van de strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade geleden. Voldoende onderbouwd is dat zij grote gevolgen ondervindt van het langdurige seksueel misbruik en de mishandelingen. Bij het slachtoffer is PTSS gediagnosticeerd, zij heeft last gehad van stressgerelateerde ondervoeding en zij heeft ondersteuning nodig op verschillende leefgebieden. Voor de begroting van de schade die hieruit voortvloeit heeft de rechtbank de Rotterdamse Schaal als hulpmiddel gebruikt. In deze schaal is een categorisering gemaakt per normschending. Er is in dit geval sprake van meerdere normschendingen. Het gaat er bij het begroten van schade in zo’n geval om dat het totaalbedrag passend is. De rechtbank neemt conform de uitgangspunten bij het werken met de Rotterdamse Schaal bij de begroting van de schade het misbruik – als meest ernstige normschending – als uitgangspunt en vult dit bedrag aan in verband met de langdurige mishandeling. De immateriële schade wordt naar billijkheid begroot op € 30.000. Hierbij is in het bijzonder rekening gehouden met de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard en ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting over het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Verder is bij de begroting rekening gehouden met bedragen die door rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. De vordering wordt tot dit bedrag toegewezen. De benadeelde partij wordt in het resterende deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Dit betekent dat de verdachte een bedrag van € 30.000 als vergoeding van immateriële schade aan de benadeelde partij moet betalen.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 13-10-2025