Een vrouw heeft een auto bij een verzekeraar verzekerd die op naam van een onder bewind gestelde cliënt van haar stichting stond en waarvan de vrouw niet de regelmatige bestuurder was. Deze cliënte heeft met de auto een aanrijding veroorzaakt waarbij een passagier letsel heeft opgelopen. De verzekeraar heeft de schade vergoed en vordert dit bedrag, plus bijkomende kosten, terug van de vrouw. De verzekeraar stelt dat de vrouw haar mededelingsplicht heeft geschonden. De verzekeraar wijst erop dat in de verzekeringsaanvraag wordt gevraagd naar de regelmatige bestuurder van het voertuig. Bij deze vraag is een toelichting beschikbaar, waaruit blijkt dat hiermee wordt bedoeld: ‘degene die het meest in de auto rijdt’. De vrouw heeft volgens de verzekeraar ten onrechte ingevuld dat zij de regelmatige bestuurder was, wat volgens de polisvoorwaarden fraude is. De vrouw erkent dat niet zij, maar de cliënte eigenaar van de auto was, dat de cliënte ook degene was die in de auto reed en dat zij zelf nooit in de auto heeft gereden. Daarmee staat vast dat zij niet als regelmatige bestuurder was aan te merken en dat zij de betreffende vraag van de verzekeraar onjuist heeft beantwoord. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de verzekeraar met het stellen van de vraag duidelijk gemaakt dat het antwoord voor haar relevant was. De vraag is bovendien, mede gelet op de niet weersproken toelichting hierop, duidelijk en ondubbelzinnig gesteld. De vrouw had daarom moeten begrijpen dat dit gegeven van belang kon zijn voor de beslissing om de verzekering al dan niet en onder welke voorwaarden af te sluiten. De vrouw heeft haar mededelingsplicht geschonden. Dat de aanrijding is veroorzaakt met een ander voertuig (de Peugeot) dan waarop de verzekeringsaanvraag zag (de Skoda), doet hier niet aan af. Er is namelijk sprake van een voortzetting van de verzekering, waarbij alleen het voertuig en de premie zijn gewijzigd. Beide auto’s stonden (achtereenvolgend) op naam van de cliënte en beide auto’s werden niet regelmatig door de vrouw bestuurd. Het betoog van de vrouw dat zij niet op de hoogte was van de rijontzegging van de cliënte kan haar ook niet baten, nu dit punt losstaat van het onjuist beantwoorden van de vraag naar de regelmatige bestuurder. De verzekeraar heeft aangegeven dat zij bij bekendheid met de ware stand van zaken, de verzekering niet zou hebben gesloten. De vrouw heeft dit niet betwist. Hier zal dan ook van uit worden gegaan. Op grond van artikel 7:930 lid 4 BW is de verzekeraar in dat geval geen uitkering verschuldigd. Een verzekeraar kan zich alleen beroepen op de gevolgen van niet-nakoming van de mededelingsplicht als hij de verzekeringnemer binnen twee maanden na ontdekking van de schending van de mededelingsplicht op de niet-nakoming en de mogelijke gevolgen daarvan heeft gewezen (art. 7:929 lid 1 BW). De kantonrechter is van oordeel dat de verzekeraar voldoende gesteld heeft dat hieraan is voldaan. Op grond van artikel 15 lid 2 WAM kan de verzekeraar het uitgekeerde schadebedrag op de vrouw verhalen. De vrouw heeft terecht aangevoerd dat er inmiddels meer dan acht jaar is verstreken sinds de aanrijding en dat is een aanzienlijke periode, maar niet gesteld of gebleken is dat dit afdoet aan de mogelijkheid van verhaal. De vrouw heeft het schadebedrag bovendien niet betwist. De vordering tot betaling van € 3.517,97 zal daarom worden toegewezen. Daarnaast moet de vrouw de interne kosten/onderzoekskosten van de verzekeraar betalen.
Rechtbank Overijssel (Locatie Zwolle), 16-09-2025